door Tijgerboy » 07 jul 2009, 18:02
Hier komt het slot van mijn verhaal. Na de vakantie komt er een nieuw verhaal genaamd De Berggeesten
Hoofdstuk 9
Johan
‘Ik voel iets,’ zei de grote man in de stoel. ‘Ga eens kijken,’ beval hij aan de magere man met het verveelde gezicht. ‘Natuurlijk, meester.’ Hij verdween in de schaduw.
De Vries wilde net het luik openen, toen hij opeens een pijnlijke steek in zijn schouder voelde en plots lag hij op een stenen vloer in een donkere schaduw. Hij hoorde een halffluisterende stem, een luik dat werd dichtgeslagen en diverse voetstappen. Hij krabbelde voorzichtig overeind. ‘Inge, Dokter, zijn jullie daar?’ vroeg hij zachtjes. Hij probeerde rond te kijken, maar het was te donker. Plotseling hoorde hij een bekende stem. Hij schrok en keek op. ‘Niet bang zijn. Ik ben het maar, de Dokter.’ Hij zuchtte van opluchting. Hij keek tuurde inspannend naar waar de stem vandaan kwam. Hij kon een donker silhouet nog maar net onderscheiden. Hij liep een smalle gang door, naar de Dokter. ‘Kom verder,’ fluisterde Kramer. ‘Aan het einde van deze gang zit een of andere engerd in een stoel. Hij zit achter de inbraken.’ ‘Mooi zo. Dan kunnen we hem direct arresteren.’ De Vries vroeg zich af, wat er gebeurd was toen hij het luik wilde openen. De Dokter leek zijn gedachten te kunnen lezen en vertelde: ‘Toen jij de klink vastgreep, werd het luik met grote kracht opengerukt. Jij werd in de lucht gesmeten. De persoon die het luik had geopend wilde zijn meester roepen, maar wij wisten hem bewusteloos te slaan.’
Ze kwamen aan het einde van de gang en zagen een grote stoel in het midden van de ruime kamer staan. De Dokter bleef staan, terwijl Kramer en De Vries met getrokken pistolen naar de stoel slopen. Er werd op de deur geklopt. Kramer en De Vries schrokken zich een ongeluk en De Vries liet zijn pistool bijna vallen. ‘Binnen,’ bromde de man in de stoel. De deur ging langzaam, met een krakend geluid open. Een klein figuur met een zwarte mantel kwam binnen. ‘Heb je het?’ vroeg de grote man met veel opwinding in zijn stem. ‘Ja, meester,’ zei de kleine man vol vreugde. Hij haalde een zakje onder zijn mantel vandaan. Een windvlaag woei naar binnen en de kap van de kleine man vloog af. Hij had een bleek gezicht dat onder de littekens zat. Zijn kleine ogen werden groot van angst. Heel even dacht De Vries dat hij hem had gezien. ‘Meester,’ fluisterde hij geschokt. ‘Wat?’ vroeg de grote man in de stoel geïrriteerd. ‘Krijg ik dat kristal nog of hoe zit dat?’‘Kijk eens achter u…’ Hij draaide zich langzaam om. De Vries dook snel weg achter de rugleuning van de stoel en Kramer sloop naar de gang waar De Dokter stond te wachten. ‘Waar heb je het over?’ de grote man werd nog geïrriteerder. ‘Ik zie helemaal niets!’ ‘Laat maar,’ piepte de kleine man en hij haalde het kristal uit het zakje. Het had een mysterieuze groene gloed. ‘Geweldig!’ De grote man haalde twee andere kristallen en een gouden staf uit zijn zak. ‘Nu de drie kristallen en de staf herenigd zijn, zal niets mij nog kunnen stoppen!’ Hij zette het eerste kristal, een blauw exemplaar, op de staf. Daarna het tweede kristal, dat rood was. De twee kristallen begonnen te gloeien. Hij wilde het derde kristal net bij de andere voegen toen de deur met een luid kabaal open werd gesmeten.
Van Vliet, Baron Hendrik en Kriebelsnor stormden binnen. De Vries schrok zich een ongeluk door het lawaai, maar wist zich stil te houden. Kramer en De Dokter slopen verder naar achteren in de donkere gang. Van Vliet zag er gehavend uit. Zijn been bloedde en er liepen grote krassen over zijn gezicht. Kriebelsnors snor was nog pluiziger en Baron Hendrik had een grote blauwe plek op zijn kale hoofd. ‘Stop!’ riep Baron Hendrik schor. ‘Das sind meine Kristallen.’ ‘Wat doen jullie hier, dwazen?’ De grote man was woedend en schreeuwde harder dan gewoonlijk. Hij wees met zijn grote vingers naar de drie mannen. Een enorme zwarte bubbel ontstond midden in de lucht en zweefde naar de mannen toe. Onderhand werd hij steeds groter en sloot hen in. ‘Waar is hij toch,’ mompelde hij in zichzelf. ‘Shkaat, ga eens kijken waar Nemod blijft. Ik vroeg hem twintig minuten geleden om naar de kerkers te gaan, maar hij is nog steeds niet terug. ‘Ja, meester,’ zei de kleine man en hij liep langs de stoel naar de donkere gang, waar Kramer en de Dokter verborgen zaten. De Vries leunde richting de gang, waar Kramer zat en fluisterde: ‘Nu!’ De kleine man keek verbaasd om, maar liep weer verder. Toen hij langs Kramer liep sloeg zij hem hard op zijn hoofd en viel bewusteloos op de grond. Dit was het moment. De grote man was alleen. Nu kon hij hem te pakken krijgen. Hij stond op. ‘Handen omhoog.’ zei De Vries en hij trok zijn pistool en richtte die op het achterhoofd van de grote man. De man lachte zacht en gemeen. ‘Ah, ik dacht al, wanneer gaat hij het doen.’ ‘Wat bedoel je?’ De Vries was verbaasd dat de man hem had verwacht. ‘Ik voelde je aanwezigheid al vanaf dat je in dit kasteel bent. Ik wist dat je achter mijn stoel zat, ik wist alles.’ ‘Waarom heb je me dan niet al vanaf dat ik binnen was afgemaakt.’ De Vries begreep er niets meer van. ‘Omdat ik wilde weten hoe ver je kwam voor ik je ga vermorzelen.’ Hij zette het laatste, groene kristal op de staf. De drie kristallen straalden samen een wit licht uit. De Vries werd door een onzichtbare kracht opgetild en tegenover de grote man gezet. Hij richtte zijn staf op het hart van De Vries. Onderhand zag De Vries maar één uitweg. Hij moest hem doodschieten. Hij richtte zijn pistool op de man en schoot. De kogel werd afgeweerd door een magisch schild. ‘Haha, denk je soms dat een gewone kogel mij kan tegenhouden?’ Opeens kon De Vries zich niet meer bewegen. Nu zou het einde nabij zijn. De man schoot een donkere energiestraal uit zijn staf. De Vries sloot zijn ogen. Het einde was nabij. Dat wist hij. Hopelijk konden Kramer en De Dokter hem dan nog tegenhouden. Hij wachtte op de klap.
Die bleef uit. De Vries opende zijn ogen voorzichtig. De Dokter had met zijn apparaatje de straal geblokkeerd en die vloog nu door de kamer, ketste tegen de muren, het plafond en de vloer en verliet de kamer uiteindelijk door het raam. De Vries kon zich weer bewegen. De man schoot nog een energiestraal. De Vries dook weg en probeerde de staf uit zijn handen te slaan. Hij miste. Onderhand waren Kramer en De Dokter uit de schaduw gekomen en hielpen hem door te proberen de staf uit zijn handen te slaan. De Dokter blokkeerde de stralen met zijn apparaatje. ‘Meester, wat is er aan de hand?’ De twee hulpjes van de grote man kwamen tevoorschijn uit de schaduw. ‘Klep dicht en help me!’ Schreeuwde de grote man gefrustreerd. De kleine man dook en greep met zijn handen, die in schaduwen veranderden, naar de voeten van De Dokter. Die viel en zijn apparaatje gleed uit zijn hand. De twee worstelden met elkaar, terwijl de grote man een energiestraal op De Dokter afvuurde. De Dokter zwaaide zijn benen in de lucht en de kleine man vloog met zijn voeten mee. De straal raakte de kleine man. De Dokter voelde de greep op zijn voeten verslappen en de kleine man liet hem los. De Dokter greep naar zijn apparaatje, terwijl hij verwachtte dat de kleine man hem opnieuw wilde grijpen. Die stond echter op en liep met grote passen naar de grote man. ‘Ik ben mijn krachten kwijt!’ schreeuwde hij pieperig. ‘Nou en?’ De man reageerde onverschillig. ‘Je hebt ze niet meer nodig. Ik heb jou niet meer nodig.’ Hij schoot een energiestraal op de kleine man. Deze dook naar de handen van de man en voor hij geraakt werd rukte hij de staf uit zijn handen en smeet hem op de grond. De staf brak in tweeën. ‘NEEEEEEEEE!!’ De kleine man lag dood op de grond. De oude man had zich teruggetrokken in de schaduwen en verderop hoorden ze een luik dat open en dicht ging. ‘Het is drie tegen één!’ zei Kramer. ‘Geef je over.’ Zij en De Vries hadden hun pistool allebei getrokken. ‘Niet voordat ik me heb laten zien.’ De man grinnikte en trok zijn kap af. De Vries schrok het ergste.
Het was Johan Schippers, zijn oude jeugdvriend, die op zijn twaalfde naar Duitsland verhuisde. Toen hij twintig was, vijftien jaar geleden, had hij het laatst wat van hem gehoord. ‘Schiet me maar dood.’ Hij grijnsde krankzinnig. Heb je het in je om je oude jeugdvriend te doden. ‘Waarom?’ De Vries kon het niet begrijpen. ‘Waarom heb je dit gedaan?’ ‘Heb ik je nooit verteld waarom ik naar Duitsland ben verhuisd? Ik moest van mijn ouders magie studeren. Ze wisten dat ik de krachten had en stuurden me naar een oude vriend van m’n pa. Hij leerde me alles van de toverkunst. Totdat ik op mijn eenentwintigste besefte dat je nog veel leukere dingen kon dan muizen in kikkers veranderen en ze daarna laten verdwijnen. Zoiets als de macht grijpen. Hij bulderde krankzinnig. De Vries keek verward naar de man. Zijn pistool trilde in zijn handen en voor hij het wist haalde hij de trekker over. Hij schrok van de knal en zijn geest was weer helder. Hij zuchtte diep en keek naar de dode man in de stoel. Dit was het einde. Niet alleen van een oude vriend, die krankzinnig was geworden, en alleen maar kwade dingen wilde aanrichten, maar ook van een mysterie dat opgelost móést worden.
Einde
It's a fez. I wear a Fez now. Fezzes are cool!